Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij het merkteken 3 staat: de dimlichten schakelen automatisch in en uit, naargelang de helderheid buiten. Staat in principe goed ingesteld maar controleer het even.
Grootlicht: Met dimlichten aan, trek je de lichtschakelaar 1 naar je toe. Dit controlelampje op het instrumentenpaneel licht op. Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in te schakelen, trek je de lichtschakelaar weer naar je toe.
Mistachterlicht:
Draai de middelste ring 4 van de schakelaar zo dat het symbool bij het merkteken 5 staat en laat dan los. De werking is afhankelijk van de gevoerde verlichting; het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Zodra de weersomstandigheden dit toelaten moet u het mistachterlicht uitschakelen om de achter u rijdende weggebruikers niet te
Bij mist of sneeuw werkt de automatische verlichting niet altijd. Het inschakelen van de mistlichten blijft onder controle van de bestuurder: de controlelampjes op het instrumentenpaneel informeren u over het inschakelen (controlelampje brandt) of uitschakelen (controlelampje uit).